John 13

1) voor het feest

Namelijk des avonds v¢¢r Zijn lijden en sterven. Want Christus heeft het pascha gehouden op den rechten tijd; naar de instelling Gods; maar de Joden stelden het toendertijd uit, op den volgenden dag. De reden hiervan zie in de aantekeningen Matth. 26:20.

Mt 26.20

2) overgaan tot den

Namelijk door Zijn dood, opstanding en hemelvaart.

3) tot het einde.

Namelijk van Zijn leven; of zonder ophouden; Joh. 17:12.

Joh 17.12
4) avondmaal gedaan

Dat is, de maaltijd in welken het paaslam van hen gegeten was, alzo dat zij nog aten aan de tafel, die nog niet afgenomen was, Joh. 13:12, na welken Christus daarna Zijn Avondmaal heeft ingesteld en gehouden. Zie Luk. 22:15, enz. Anderen zetten het over: Als het Avondmaal gehouden werd.

Joh 13.12 Lu 22.15

5) gegeven had, dat

Grieks Geworpen.

6) in de handen gegeven

Dat is, in Zijne macht gesteld; Matth. 28:18.

Mt 28.18
7) klederen af,

Namelijk opperklederen, gelijk dit woord dikwijls genomen wordt. Zie Matth. 5:40, en Luk. 6:29. Aldus plachten de dienstknechten hunne heren te dienen. Zie Luk. 17:8.

Mt 5.40 Lu 6.29 17.8

8) omgordde Zichzelven.

Namelijk om te vaardiger te zijn tot dezen dienst, en met dezen handdoek de voeten te drogen.

9) goot Hij water

Grieks wierp.

10) bekken, en begon

Of, wasvat.

11) Gij mij de

Namelijk die mijn Heere en Meester zijt. Hoewel hij dit zegt uit eerbied, zo is daar nochtans onverstand mede gemengd, alzo Christus wil dat wij Hem gehoorzamen, ook als het ons dunkt dat Hij wat vreemds gebiedt.

12) Wat Ik doe,

Dat is, waarom Ik zulks doe.

13) na dezen verstaan.

Namelijk als Ik het u zal verklaard hebben, gelijk Hij doet Joh. 13:13,14.

Joh 13.13,14
14) in der eeuwigheid!

Dat is, nimmermeer zal ik dat toelaten.

15) Indien Ik u

Christus neemt gelegenheid van het uiterlijk wassen om te spreken van het geestelijk wassen, of reinigen der zonden, door Zijn bloed en Geest, 1 Cor. 6:11; Tit. 3:5; 1 Joh. 1:7,8, gelijk Hij dergelijke gelegenheden meermalen waarneemt.

1Co 6.11 Tit 3.5 1Jo 1.7,8
16) Die gewassen is,

Christus leert hier, gelijk degenen, die in de badstoven hun gehele lichaam gewassen hebben, de voeten ook daarna moeten wassen, dat alzo ook Zijne discipelen, inwendig door Zijn bloed en Geest gewassen zijnde, uiterlijk ook hunne gangen en hun doen moeten reinigen.

17) rein, doch niet

Dat is, gereinigd door mij van de zonde en de heerschappij derzelve; Rom. 6:11,12.

Ro 6.11,12
18) wat Ik ulieden

Dat is, waartoe Ik dit gedaan heb?

19) ben het.

Namelijk in der waarheid.

20) voeten te wassen.

Dat is, veel meer allerlei diensten der liefde, in nood zijnde, elkander te betonen, ook die van de geringsten anders plegen gedaan te worden, maar niet om zulks als een sacrament te gebruiken; alzo Christus' oogmerk hier niet is.

21) een gezant meerder,

Of, gezondene. Grieks Apostolos.

22) gij deze dingen

Namelijk die Ik u met mijn voorbeeld geleerd heb, als liefde, nederigheid en onderlinge gedienstigheid.

23) van u allen:

Namelijk dat gij allen dat zult nakomen. Want Judas zou het niet doen, gelijk volgt.

24) uitverkoren

Namelijk tot de eeuwige zaligheid; Ef. 1:4.

Eph 1.4

25) die met Mij

Dat is, die dagelijks aan mijne tafel is en met mij omgaat.

26) verzenen opgeheven.

Dat is, heeft zich vijandelijk tegen mij gesteld. Zie de aantekeningen Ps. 41:10.

Ps 41.9
27) dat Ik het ben.

Namelijk de ware Messias en Zoon Gods, die alles tevoren weet.

28) in den geest,

Dat is, in zijn gemoed, door overdenking zo van de verraderij van Judas als van de straf, die hem daarom zou overkomen.

29) was aanzittende

Grieks was gelegen; namelijk naar de wijze der ouden, die aan de tafel niet zaten als wij, maar lagen op beddekens, op den elleboog, zodat Johannes liggende naast Christus, bekwamelijk zijn hoofd kon neigen naar de borst van Christus.

30) welken Jezus liefhad.

Dat is, Johannes, dien de Heere Christus bijzonderlijk liefhad; alzo beschrijft hij ook zichzelven Joh. 21:20,24.

Joh 21.20,24
31) vallende op

Dat is, neigende zijn hoofd naar de borst van Christus, om het in stilte en in het geheim te verstaan wie de verrader zou zijn.

32) antwoordde:

Namelijk stillekens aan Johannes alleen, gelijk blijkt Joh. 13:28.

Joh 13.28
33) na de bete,

Namelijk van Judas ontvangen.

34) toen voer de

Dat is, nam hem voorts geheel in om zijn verraderij uit te voeren, die hij tevoren door des duivels ingeving beloofd had aan de overpriesters. Zie Luk. 22:3, en Joh. 13:2.

Lu 22.3 Joh 13.2

35) doet, doe het

Dat is, voorhebt te doen. Met deze woorden wil Christus niet gebieden dat Judas in zijne verraderij zou voortgaan, maar geeft daarmede te kennen dat zijne verraderij Hem bekend was, en dat Hij gewillig was zulks te lijden. Zie dergelijke wijze van spreken Openb. 22:11.

Re 22.11
36) dewijl Judas

Dat is, het geld ontving, bewaarde en uitgaf, dat Christus, tot Zijn en Zijner discipelen onderhoud, van godzalige vrouwen en anderen gegeven werd; Luk. 8:3.

Lu 8.3

37) tot het feest,

Dat is, tot de kosten om het feest voorts uit te houden.

38) ging terstond uit.

Namelijk naar de overpriesters en hoofdmannen, om de verraderij in het werk te stellen.

39) Nu is de Zoon

Dat is, nu is de tijd nabij, dat Ik door mijn lijden en sterven den duivel en den dood zal tenietdoen, en daarna in mijne heerlijkheid ingaan.

40) Indien God

Of, overmits.

41) in Hem verheerlijkt

Dat is, door Hem. Zie hiervan de aantekeningen Joh. 17:1.

Joh 17.1
42) zoeken, en

Dat is, naar mijne tegenwoordigheid verlangen.

43) Waar Ik heenga,

Namelijk in den hemel, waar Ik binnen korten tijd zal opvaren, na mijn dood en opstanding.

44) zeg Ik ulieden

Namelijk dat gij voor dezen tijd met mij niet kunt daar gaan. Zie Joh. 8:21, en Joh. 13:36.

Joh 8.21 13.36
45) nieuw gebod geef

Dat is, nieuwelijks van mij, door mijn leer en voorbeeld mijner bijzondere liefde, verklaard en versterkt, Joh. 15:13, want hetzelfde gebod is ook in het Oude Testament geweest. Zie 1 Joh. 2:7,8, en 2 Joh. 5.

Joh 15.13 1Jo 2.7,8
46) Mijn discipelen

Dat is, mijn rechte en ware discipelen, die Ik daarvoor erken.

47) namaals

Namelijk als gij uw loop en dienst zult volbracht hebben en in het geloof sterker zult zijn.

48) volgen.

Namelijk door een gelijken dood in mijne heerlijkheid; Joh. 21:19.

Joh 21.19
49) kraaien, totdat

Dat is, zijn kraaien dezen nacht niet voleindigd hebben. Zie Matth. 26:34, en Mark. 14:30.

Mt 26.34 Mr 14.30
Copyright information for DutKant